12
Magnus had verwacht dat de politie nog een keer terug zou komen. De hele avond zat hij verkrampt en rechtop in zijn stoel te wachten. Vijf keer reed er een auto voorbij maar geen van de vijf stopte bij zijn huis. Het blauw met witte lint hing nog steeds voor de doorgang in de muur. Als de auto’s de heuvel af reden, kon hij het zien fladderen in het licht van de koplampen. En Catherine lag daar nog steeds, onder een zeil. Magnus vond dat een afschuwelijk idee. Hoe zou ze er nu uitzien? De bodem was tenminste bevroren, bedacht hij. Van ontbinding zou nog geen sprake zijn. Geen dieren en insecten die aan haar zouden knagen. De vorige keer was het zomer geweest. Hij wist hoe snel een dood lam ging rotten als de zon erop stond en de grond warmer werd.
De volgende auto stopte. Magnus wachtte op de klop op de deur maar de mannen bleven aan de kant van de weg staan, met hun handen in hun zakken, pratend, wachtend op iets wat te gebeuren stond. Toen kwam er een Ford Transit-busje aanrijden. Het reed meteen de berm in om de andere auto’s door te laten. Ze tilden een kleine generator uit de laadruimte en zetten die op een wagentje om hem het veld op te rijden. Daarna haalden ze opgerolde kabels en twee grote schijnwerpers op statieven uit het busje. Toen liepen ze de heuvel over en verdwenen uit Magnus’ zicht. Hij stelde zich voor hoe Catherine eruit zou zien, bleek en verkild onder het felle, witte licht. Hij keek op zijn moeders klok. Acht uur. Het vliegtuig uit Aberdeen zou nu wel geland zijn. Het team uit Inverness zou nu vanuit Sumburgh op weg naar het noorden zijn. Ze hadden de vorige keer ook een speciaal team gestuurd, maar dat had niet meer bereikt dan de plaatselijke politie.
Opeens, in een flits, zag hij in gedachten het gezicht van een jong meisje, zo duidelijk als op een foto. ‘Catriona.’ Hij sprak de naam hardop uit omdat die in hem opkwam. Ze had lang haar dat danste in de wind, en donkere ogen, half dichtgeknepen van het lachen toen ze de heuvel op rende. Ze had de deur opengedaan zonder te kloppen en in haar ene hand had ze een bosje bloemen die ze in de tuin had geplukt. Dat was de laatste keer dat hij haar had gezien.
Hij stond op, opeens rusteloos, en liep naar het raam om naar buiten te kijken. Hij kon de politiemannen niet zien. Hij nam aan dat ze in de buurt van het meisje bezig waren. Er schoof een wolk opzij en hij zag dat het vollemaan was. Zijn moeder zei altijd dat vollemaan hem nog gekker maakte dan hij al was. Het maanlicht trok een streep op het stilstaande water. Magnus bedacht dat hij de hele dag nog niets had gegeten en vroeg zich af of hij zich daarom zo verward voelde. Het moest dát zijn, of de maan. In gedachten zag hij Catriona op de weg voor het huis dansen. Het was een nogal vreemd dansje waarbij ze haar armen gebogen, als een balletdanseres, boven haar hoofd hield. Hij stelde zich voor dat ze haar hoofd zijn kant op draaide en hem wenkte dat hij met haar mee moest gaan.
Magnus wist dat het zijn verbeelding moest zijn. Zelfs als ze nog in leven was, zou Catriona nu een jonge vrouw zijn, ouder dan Catherine. Maar hij kon gewoon niet langer binnen blijven. Dat kwam door het maanlicht op het water, en omdat hij de hele dag had zitten wachten tot de politie zou terugkomen. Het kwam door de stem van zijn moeder, die zei dat hij niets tegen de politie moest zeggen, en door zijn herinneringen aan het jonge meisje. Hij trok zijn laarzen aan, had moeite met de veters in zijn haast om naar buiten te gaan. Hij had een wollen muts die zijn moeder voor hem had gebreid, en een dik jack dat ze voor hem in Lerwick had gekocht, vlak voordat ze was overleden. Het was alsof ze had geweten dat ze kort daarna zou overlijden, en dat ze er niet op vertrouwde dat hij zijn eigen kleren zou kopen. Tijdens die trip naar de stad had ze ook een hele stapel onderbroeken en sokken voor hem gekocht en af en toe droeg hij die ook nog.
Toen hij buiten was, ging hij het pad af en klom de heuvel op totdat hij bij de weg naar Lerwick kwam. In het huis naast de kerk brandde geen licht. De gordijnen van de slaapkamer waren niet helemaal dichtgetrokken maar toen hij door de opening keek, zag hij niets, alleen het spookachtige spiegelbeeld van zijn eigen gezicht in de ruit. Met tegenzin draaide hij zich om en liep verder de heuvel op.
In de schaduw van de dijk bleef hij staan en keek achterom. De politiemannen hadden niet gezien dat hij zijn huis had verlaten. Door het maanlicht had hij een verrassend goed zicht op het veld waar Catherine lag. Het hele gebeuren speelde zich onder hem af en hij kon de personen herkennen door hun houding en de manier waarop ze zich bewogen. Ze werden verblind door de felle lampen en hun concentratie op het ranke figuurtje onder het dekzeil. Toen ze zich van de plaats delict af keerden, moest dat zijn om te zien of ze vanuit het zuiden al koplampen zagen naderen. Het zou niet lang meer duren voordat het team uit Sumburgh arriveerde.
Magnus vervolgde zijn tocht. Hij liep langzaam. Hij wist dat hij alle tijd van de wereld had. Hij had de hele winter geluierd sinds hij hier voor het laatst was geweest. Hij had een lichte pijn in zijn knie en in zijn borstholte piepte iets. De zon van de afgelopen dag had een deel van de sneeuw weggesmolten en hij kon de dode heide en de turfgrond erdoorheen zien. Hij kwam boven aan de heuvel en de helling aan de andere kant was helemaal kaal. Op school was hem verteld dat Shetland ooit vol met bomen had gestaan. Magnus kon het zich niet voorstellen. De enige bomen die er nu nog waren, stonden in de tuinen van de huizen. Zo moest de maan eruitzien, dacht hij, als je erop stond, niet als je er vanaf de aarde naar keek. Hij bleef even staan om op adem te komen en nog eens achterom te kijken. De gedaantes in het veld zagen er vanaf deze plek minder belangrijk uit. Achter hen zag hij het zilveren ijs van de baai en de huizen van Ravenswick. Als hij verstandig was, zou hij naar huis gaan, naar bed, maar er was iets wat hem in beweging hield. Was dit wat Catriona had gevoeld toen ze niet kon ophouden met dansen?
Hij was er niet zeker van geweest dat hij de plek zou herkennen, maar nu hij die naderde, kwam ze hem bekend voor, zelfs in dit vreemde licht. Hij had hier bijna zijn hele jeugd doorgebracht, had hier gewerkt met zijn oom, de oudere broer van zijn vader, die de baas van hun veehouderijtje was. Magnus had geholpen met schapen tellen, ze naar de kraal drijven als ze geschoren moesten worden en ze de heuvel af te brengen als ze rijp waren voor de slacht. En vroeg in de zomer was dit de plek waar ze naartoe kwamen om turf te steken. Zwaar werk was het geweest om de brokken turf los te steken en uit de dicht samengepakte zwarte grond te scheppen, werk waar je pijn in je rug van kreeg. En de turf in een kruiwagen naar de schuur rijden was nóg zwaarder. Als ze nu turf staken, en dat deden niet veel mensen meer, gebruikten ze een tractor met een aanhangwagen. Zijn oom was trots op hem geweest. Hij had tegen Magnus gezegd dat hij sterker en een betere werker was dan zijn eigen zoons. In die tijd had Magnus nog een vader en een moeder gehad, en een oom en neven. En hij had een zusje gehad. Nu had hij niemand meer.
Hij kwam bij het kleine meer waar zijn neven ’s winters ganzen kwamen schieten. Je kon ze al snaterend horen aankomen vanuit het noorden, in een rechte lijn en zo dicht op elkaar vliegend dat het leek alsof ze aan elkaar vastzaten als de linten aan een staart van een vlieger, en dan haalden zijn neven hun geweer tevoorschijn. Magnus had nooit een geweer mogen aanraken, maar na de jacht had zijn moeder de gans gebraden en hadden ze die met zijn allen opgegeten. Daar, in de ijzige kou bij het meer, zag hij het voor zich: de hele familie om de tafel in de keuken op Hillhead, een beeld zo scherp dat hij het ganzenvet kon ruiken en de warmte van de oven op zijn wangen voelde. Magnus vroeg zich af of hij een ziekte onder de leden had. Al deze dagdromen herinnerden hem aan de beelden die door zijn hoofd gingen wanneer hij koorts had.
Bij de oever van het meer bleef hij staan om zich te oriënteren. Het ijs was dik. Op sommige plaatsen was het transparant en kon hij het grijze water eronder zien. Op andere plaatsen was het wit en korrelig en had het iets weg van de lekkernij die zijn moeder vroeger maakte, van geraspte kokos, suiker en gecondenseerde melk. Hij vroeg zich af hoe dat ruwe oppervlak was ontstaan, waarom het water niet glad was gebleven toen het bevroor. De gedachte leidde hem even af en hij probeerde het raadsel te doorgronden, maar tot een oplossing kwam hij niet. Zijn mond hing open van concentratie. Daarna voelde hij dat hij weer in beweging moest komen en vervolgde hij zijn tocht.
Hij had de plattegrond in zijn hoofd. Zoals de schatkaart in een verhaal dat vroeger op school was voorgelezen, hoewel hij die kaart nooit had getekend, of had opgeschreven hoe je op de plek moest komen. Wat zou hij dan opgeschreven hebben? ‘Loop vanaf het meer naar het westen totdat je bij het Gillie-beekje komt. Volg het beekje heuvelopwaarts tot aan de plek waar de grond door de regen is uitgesleten.’
En het was precies zoals hij het zich had voorgesteld. Als de dooi intrad, zou het beekje weer vol modderig water staan. Nu lag er sneeuw op de bodem. Hij kwam bij het turfveldje met de rotsrichel die eruitzag als een kleine landtong. Het was niet ongebruikelijk dat je dit op de heuvel tegenkwam, zeker niet na een droge zomer gevolgd door een herfst met zware regenbuien. Dan drong het water in de barsten in de droge aarde en maakte die los, waardoor de keien, de aarde en de turf de heuvel af werden gevoerd. Zelfs nu hij met sneeuw was bedekt, herkende Magnus de plek. Eindelijk verdween zijn aandrang om in beweging te blijven. Hij keerde zijn gezicht naar de hemel en liet de tranen over zijn wangen stromen.
Hij had daar de hele nacht kunnen blijven staan, maar een explosie in de verte – een vuurpijl van een reddingsboot, waarvan de klap extreem hard was in de doodstille nacht – bracht hem weer bij zinnen. Wat zou zijn moeder hebben gezegd? Stel je niet zo aan, Magnus. Hij ging weer op weg naar huis omdat hij niet wist wat hij verder nog kon doen, daalde de steile helling zijdelings af, als een krab, en lette goed op waar hij zijn voeten in de sneeuw zette.
De agenten stonden nog steeds op wacht bij Catherine, maar de andere politieman was in zijn auto gaan zitten, om te wachten, of een dutje te doen. Het vliegtuig uit Aberdeen had zeker vertraging. Het busje dat de generator en de lampen had gebracht, was er niet meer. Magnus zag dat een van de agenten de dop van een thermosfles draaide, er dampende vloeistof in schonk en hem aan zijn collega gaf. Dat moeten vrienden van elkaar zijn, dacht Magnus. Wanneer je zo met elkaar samenwerkt, de hele nacht, ontstaat er een band tussen jou en de ander. Hij voelde een vaag, nostalgisch verlangen dat bijna ondraaglijk was. Hij vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij met zijn fles Grouse naar hen toe ging en hun een glas aanbood. Daar zouden ze zeker blij mee zijn, daar in de kou, en misschien zouden ze wel met hem praten terwijl ze hun glas leegdronken, al was het alleen maar uit beleefdheid.
Als die inspecteur van Fair Isle er niet bij was geweest, zou hij misschien naar hen toe zijn gegaan. Maar drinken tijdens diensttijd mocht waarschijnlijk niet. Magnus vermoedde dat ze zijn aanbod zouden afslaan omdat hun baas in de buurt was. Toen dacht hij terug aan het politiebureau en de kamer met de glanzende muren. Het zou toch beter zijn als hij thuis een glas dronk. Het zou hem moeite kosten hun niet alles te vertellen.
Hij was thuis en had een klein glas whisky in zijn hand toen er een klein konvooi van auto’s kwam aanrijden. Hij durfde niet te denken aan wat ze zouden gaan doen met het meisje met het haar dat de kleur van ravenvleugels had. Hij nam zijn glas mee naar de slaapkamer en ging naar bed.